De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling voor WIA: theoretische versus praktische schatting
De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling voor WIA: theoretische versus praktische schatting
De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling (de mate van arbeidsongeschiktheid) voor de WIA kan zowel bepaald worden op basis van een theoretische als een praktische schatting. Deze schatting wordt gedaan wanneer je als werknemer 104 weken ononderbroken arbeidsongeschikt bent geweest, dan heb je de namelijk wachttijd voor de WIA volgemaakt. In dit artikel worden de verschillen tussen de theoretische en praktische schatting door Monique van de Graaf (specialist arbeidsrecht) uiteen gezet.
Berekenen van de mate van arbeidsongeschiktheid (de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling)
Bij het beoordelen van de vraag of er recht bestaat op een uitkering in het kader van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) krijgt de werknemer te maken met een verzekeringsarts van het UWV. Deze verzekeringsarts stelt een functionele mogelijkhedenlijst (FML) op, waarin de punten staan waarin de werknemer beperkt is.
Als er nog arbeidsmogelijkheden zijn, kijkt de arbeidsdeskundige van het UWV op basis van de FML welke functies die in het door het UWV gehanteerde Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) de werknemer theoretisch gezien nog kan verrichten, inclusief de belasting voor die functie. Het moet gaan om algemeen geaccepteerde arbeid die in Nederland wordt uitgeoefend.
Het functiebestand bestaat uit functieclusters, SBC-codes. SBC staat voor Standaard Beroepen Classificatie. Een schatting dient op 3 functies (SBC-codes) met ieder ten minste 3 arbeidsplaatsen te zijn gebaseerd. Vanaf 15 mei 2020 geldt het CBBS 5 voor alle arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen met een datum in het geding na 15 mei 2020. CBBS 4 geldt voor beoordelingen met een datum in geding vóór 15 mei 2020.
Deze functies vertegenwoordigen een bepaalde loonwaarde, de zogeheten restverdiencapaciteit. De restverdiencapaciteit wordt vervolgens vergeleken met het loon dat de werknemer voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid in zijn eigen beroep verdiende, dit heet het “maatmaninkomen” (mmi). De maatman is in feite de verzekerde zelf in gezonde toestand.
Het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid gaat verder als volgt:
maatmaninkomen – restverdiencapaciteit
____________________________________ 100% = ao-percentage
maatmaninkomen
Theoretische schatting WIA
De hoogste bestuursrechter, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft uitgemaakt dat het CBBS in beginsel een aanvaardbaar hulpmiddel is bij de schatting, maar ook niet meer dan dat. In het CBBS staan ongeveer 5800 in Nederland voorkomende functies. De CRvB gaat ervan uit dat de in het CBBS opgenomen gegevens correct zijn. Als betrokkene de gegevens echter gemotiveerd betwist, dan kan aan het UWV gevraagd worden om een nadere toelichting. De theoretische schatting van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling vindt plaats op basis van uurlonen.
Het duiden van de functies
Op grond van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid in het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten (SB) moeten functies landelijk voorkomen. Een functie die te weinig voorkomt en te weinig arbeidsplaatsen vertegenwoordigt mag niet worden geduid. Er wordt dan niet voldaan aan de zogenaamde realiteitsvereiste dat voor de schatting geldt. Wanneer komt een functie nog in voldoende mate voor op de arbeidsmarkt? Volgens het SB is dit het geval als elke functie minimaal drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigt.
De mediaan bepalen
Er moeten dus minimaal drie functies worden geduid. Daarbij wordt gekeken naar de functies met de hoogste loonwaarde. Daarvan wordt de middelste loonwaarde genomen, de mediaan. Deze mediaan vertegenwoordigt de restverdiencapaciteit. Stel dat er functies worden geduid met een loonwaarde van € 28, € 24 en € 20 dan wordt de restverdiencapaciteit vertegenwoordigt door die € 24.
Let op! Belangrijk voor WGA-eigenrisicodragers
Voor een WGA-eigenrisicodrager kan het zinvol zijn om bij een bezwaar tegen de toekenning van een WGA-uitkering, bij het UWV op te vragen welke theoretische functies zij hebben afgewezen en dus buiten beschouwing hebben gelaten bij de WIA-beoordeling. Op die manier kan bekeken worden of een functie mogelijk ten onrechte is afgewezen waardoor betrokkene mogelijk ten onrechte een WGA-uitkering toegekend heeft gekregen (CRvB 27 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:738).
Lees ook:
>> Eigenrisicodrager Ziektewet en/of WGA? Zoek de verschillen (deel I)
>> Eigenrisicodrager Ziektewet en/of WGA? Zoek de verschillen (deel II)
Praktische schatting WIA
Het is daarnaast ook mogelijk dat er een schatting van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsvindt op basis van de feitelijke inkomsten als iemand nog conform zijn mogelijkheden aan het werk is.
Let op!
Er mag alleen van een dergelijke praktische schatting uitgegaan worden als die leidt tot een lager arbeidsongeschiktheidspercentage dan de theoretische schatting (artikel 9 onder h SB).
Een praktische schatting van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling kan alleen in stand blijven als:
- de betreffende werkzaamheden passend zijn, en;
- de genoten verdiensten representatief zijn voor de resterende verdiencapaciteit, en;
- de werkzaamheden duurzaam verricht kunnen worden (zonder risico op excessieve uitval of andersoortige gezondheidsproblemen).
Als er niet aan deze cumulatieve voorwaarden wordt voldaan, dan loont het om in bezwaar te gaan om zodoende alsnog een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage te krijgen.
Uitlooptermijnen
Stel dat de gezondheidstoestand van iemand verbetert. In die situatie kan er een herbeoordeling plaatsvinden. Hieruit kan volgen dan de mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 35% waardoor er geen recht meer bestaat op een WGA-uitkering. Bij een theoretische schatting bedraagt de uitlooptermijn op grond van artikel 56 lid 2 WIA twee maanden. Pas na afloop van die twee maanden vervalt het recht op een WGA-uitkering.
Als een WGA-gerechtigde zijn werkzaamheden zodanig uitbreidt dat hij meer verdient dan 65% van zijn maatmaninkomen, kan hij niet meer aangemerkt worden als gedeeltelijk arbeidsgeschikt in de zin van de WIA. De WGA-uitkering wordt dan niet na twee maanden maar pas na één jaar beëindigd. Het gaat hier dus om een praktische schatting op basis van inkomsten. Deze uitlooptermijn heeft als doel om te stimuleren aan het werk te blijven of de werkzaamheden uit te breiden door het recht op uitkering niet direct te laten eindigen.
Als de betrokkene nog een WGA-loongerelateerde uitkering ontvangt, vindt intrekking van die uitkering niet eerder plaats dan op de dag dat die WGA-loongerelateerde uitkering eindigt. Dit kan betekenen dat de uitlooptermijn langer is dan een jaar (artikel 56 lid 3 WIA). Dit komt omdat iemand na de WGA-loongerelateerde uitkering geen WW-uitkering meer kan krijgen.
Lees ook:
>> Wet verbetering poortwachter, ken de ins en outs voor 2020
>> Volg deze 9 stappen in het verzuimproces
Voorgenomen wetswijziging praktische schatting
Minister Koolmees heeft aangekondigd bij brief van 20 december 2018 dat hij uitvoering wil gaan geven aan het voornemen uit het regeerakkoord waarin is vermeld dat de periode van één jaar in het kader van de praktische schatting van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zal worden verlengd naar vijf jaar. Vorig jaar is hierover een internetconsultatie gepubliceerd (internetconsultatie). Tot 16 juli 2019 kon hierop worden gereageerd. Daarna is het stil gebleven. Wel is bekend dat UWV nog wat uitvoeringsbezwaren had. Het is dus de vraag of hier nog uitvoering aan wordt gegeven.
Woensdag 13 januari 2021
Auteur: Monique van de Graaf, HR business partner met als specialisatie arbeidsrecht en sociale zekerheid. Ze is auteur van de boeken “Arbeidsrecht voor de professional” en “Sociale zekerheid voor de professional” die jaarlijks worden geactualiseerd.